Marnix Wansink:

De oprenting in de stamrechtverplichting van een Stamrecht BV: helaas geeft niet iedereen hier genoeg aandacht aan. Via deze blog zal ik proberen de zaken rondom de oprenting te verduidelijken.

Wat is de oprenting bij een Stamrecht BV?

De oprenting is een term die we terugvinden in de stamrechtovereenkomst. In deze overeenkomst wordt aangegeven wat de afspraken zijn tussen de klant van de Stamrecht BV (de ex-werknemer) en de BV zelf. Aandachtspunten zijn onder andere de spelregels aangaande het terugbetalen (de uitkeringsregels), de te nemen stappen bij overlijden en de oprenting. De oprenting geeft weer wat de Stamrecht BV heeft toegezegd aan de klant op het gebied van rente. De klant zou via banksparen of verzekeren een rente ontvangen van de beherende partij, de Stamrecht BV moet deze dus ook vergoeden (anders zou de stamrechtovereenkomst niet zakelijk zijn). Dus simpelweg: de oprenting is de rente die de Stamrecht BV verschuldigd is aan de klant.

Welke mogelijkheden zijn er met de oprenting?

U kunt zelf (binnen bepaalde grenzen) bepalen wat de rente wordt die de Stamrecht BV u vergoedt. De enige echte eis die de fiscus stelt is dat de oprenting zakelijk is. Zakelijk is daarbij een rekbaar begrip uiteraard, ook op de ‘echte’ markt variëren de rentetarieven tussen aanbieders aanzienlijk. De BV mag daarom minimaal binnen de tarieven van bestaande aanbieders (met vergelijkbare situaties) kiezen. Daarnaast is er de (meest gangbare) mogelijkheid om de rente af te laten hangen van een ander controleerbaar rendement op de ingangsdatum, zoals het U rendement of T rendement. Dit zijn rendementen op een pakket van staatsleningen en worden tweewekelijks gepubliceerd en worden vaak gebruikt door verzekeraars of de belastingdienst bij het bepalen van ‘de rente’. In de stamrechtovereenkomst wordt dan gesteld dat de oprenting gelijk is aan dit U rendement, eventueel met een afslag van 0,5% wegens kosten.
Naast de eerste keuze op het gebied van de hoogte van de rente, is er de keuze om de rente vast te zetten of variabel te houden, afhankelijk van de situatie van de DGA.

Veelgemaakte fouten bij de bepaling van de oprenting

Een Stamrecht BV lijkt in veel opzichten op de (veel vaker voorkomende) Pensioen BV. In de laatste worden de pensioentegoeden van de DGA beheerd en komen dus zeer veel voor. Beide beheren bruto geld van de DGA totdat dit wordt uitgekeerd en kunnen hierover in de tussentijd beschikken. Het grote verschil met de Stamrecht BV is dat de fiscus bij een Pensioen BV een bepaalde minimale rente voorschrijft in de oprenting. Het is vaak fiscaal aantrekkelijk is om een zo laag mogelijke oprenting op te nemen, de verplichtgestelde minimale rente geeft hier dus een beperking aan.

Fout 1

De eerste veelvoorkomende fout is dat de boekhouder of accountant die de Stamrecht BV opricht de minimale rente die geldt voor een Pensioen BV opneemt in de stamrechtovereenkomst. Dit gebeurt vaak bij accountants die (logischerwijs) veel te maken hebben met Pensioen BV’s en sporadisch een Stamrecht BV beheren. Helaas is het verplichte percentage bij Pensioen BV’s aan de hoge kant (momenteel 4%), terwijl het U rendement veel lager is (zeker met een afslag van 0,5%). Voor de gevallen waarin het prettig is om een zo laag mogelijke rente op te nemen (verreweg de meeste situaties) is dit natuurlijk erg zonde. Er wordt nu voor de gehele looptijd op foutieve aannames een rente opgenomen van 4% terwijl 2% ook akkoord was geweest. Een verschil van 2% per jaar wil (zeker bij een hoge ontslagvergoeding) natuurlijk erg oplopen.

Fout 2

De tweede fout die vaak gemaakt wordt is om de oprenting juist aan de hoge kant te zetten zodat de Stamrecht BV in het betreffende jaar minder winst maakt en dus ook minder vennootschapsbelasting hoeft af te dragen. Vaak is het doel van veel accountants om de winst ieder jaar fiscaal gezien te drukken. Dit is logisch voor ‘normale’ BV’s maar minder voor de Stamrecht BV. Een hoge oprenting geeft weliswaar nu een vrijstelling van VPB, de stamrechtverplichting groeit hierdoor harder. Over deze stamrechtverplichting is de klant (dezelfde persoon als de DGA) nog inkomstenbelasting verschuldigd. Dit is in de meeste gevallen 42% of 52% terwijl de oorspronkelijke VPB die wordt vermeden maar 20% is. Zelfs na aanmerkelijk belang belasting betaalt een DGA van een BV na opname van de winst nooit meer dan totaal 40% belasting waar deze als klant van de BV dus 42% tot 52% kwijt is. 

Optimalisering

De oprenting bepaalt dus vooral welk deel van het daadwerkelijk gemaakte rendement van de Stamrecht BV aan kosten opgaat in de vorm van een tegoed aan de klant van het stamrecht. Stel dat het rendement van de Stamrecht BV 6% is (kosten buiten de oprenting laat ik even buiten beschouwing). Bij een oprenting van 4% stijgt het tegoed van de klant van de Stamrecht BV met 4% en is de winst voor de BV dus 2%. Zou de oprenting slechts 1% bedragen dan stijgt de stamrechtverplichting met 1% en is de winst voor de BV dus 5%. We weten dat over de winst in de Stamrecht BV in totaal 40% wordt afgedragen (combinatie van eerst VPB en bij opname aanmerkelijk belangbelasting). Afhankelijk van de situatie van de klant zijn twee opties mogelijk

De klant betaalt privé meer belasting dan de Stamrecht BV

In de gevallen waar bekend is dat de klant van de BV (uitgaande van inkomen tot en met leeftijd 65 en het pensioen tzt) altijd minimaal in de derde belastingschijf zit, zal deze 42% of zelfs 52% over de uitkeringen uit de stamrechtverplichting gaan betalen. Deze belasting is hoger dan de 40% die de DGA totaal over winst uit de BV betaalt wat ervoor zorgt dat de oprenting in de stamrechtverplichting zo laag mogelijk moet zijn. Zo groeit dit kapitaal niet te hard en maakt de Stamrecht BV meer winst.

De klant betaalt privé minder belasting dan de Stamrecht BV

In de gevallen waar juist bekend is dat de klant van de BV minder dan 40% over de uitkeringen uit de stamrechtverplichting dient te betalen, moet de oprenting juist zo hoog mogelijk zijn (het tegenovergestelde van bovenstaande). Zo groeit dit kapitaal extra hard en maakt de Stamrecht BV minder (of geen) winst. Deze situatie doet zich voor bij personen waarvan bekend is dat de opnames pas na leeftijd 65 beginnen en het opgebouwde pensioen vrij laag is. Dan kan er gebruik gemaakt worden van de lage belastingschijven na leeftijd 65. Een andere situatie waarin dit zich voordoet is wanneer het al bekend is dat de DGA zal gaan emigreren en de stamrechtuitkering ingaan in het nieuwe woonland. 

Bovenstaande voorbeelden geven een inzicht op het gebied van de hoogte van de oprenting. Nadat duidelijk is geworden of deze zo hoog of zo laag mogelijk dient te zijn, zal er een verwachting moeten worden gemaakt aangaande renteontwikkelingen. Dit om te bepalen of de gekozen rente variabel of vast moet zijn. Indien men bijvoorbeeld een zo laag mogelijke rente wilt en verwacht dat de rente erg gaat stijgen in de toekomst kan er beter gekozen worden om de rente vast te zetten op het huidige lage tarief. Indien de rente zo hoog mogelijk moet zijn en de verwachting is dat de rente stijgt, dan kiest u voor een variabele rente die dus meestijgt in de toekomst bij rentestijgingen. Hieronder een vereenvoudigde beslissingstabel:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *