Home » Financiële Planning » Lijfrente » Lijfrente opbouw » Verzekeraar of banksparen?
Op 1 januari 2008 is de ‘Wet Banksparen’ in werking getreden.
Deze wet heeft beoogd de concurrentie tussen aanbieders van lijfrenten te vergroten doordat nu naast verzekeraars ook banken lijfrentes mogen aanbieden. Verwacht wordt dat hierdoor per saldo de kosten voor de consument zullen dalen. De uitvoering van deze wet is echter niet zo simpel. Banken mogen nu weliswaar lijfrentes aanbieden maar kunnen geen levensverzekeringen afsluiten!
Aangezien een ‘gewone’ lijfrente altijd een verzekeringselement bevat kan de bank deze niet afsluiten op dezelfde manier als een verzekeraar dat doet. Dit heeft ertoe geleid dat een banklijfrente altijd andere voorwaarden heeft dan de bekendere verzekerde lijfrente. Dit maakt het simpelweg vergelijken op kosten weer een stuk ingewikkelder dan de wet oorspronkelijk heeft bedoeld.
Uitbreiding definitie lijfrente
Een verzekerde lijfrente moet uiterlijk eindigen bij overlijden. Dit is bij een bancaire lijfrente niet mogelijk, omdat deze levensonafhankelijk is (er zit geen verzekeringselement in). Van een ‘echte’ levenslange bancaire lijfrente kan dan ook geen sprake zijn. Het begrip levenslang heeft men wel geprobeerd te benaderen door uit te gaan van een minimale looptijd voor de bancaire lijfrente van 20 jaar vanaf 65-jarige leeftijd. Een levenslange bancaire lijfrente loopt dus altijd minimaal tot het jaar waarin de rekeninghouder 85 wordt.
De verzekerde lijfrenten versus de bancaire lijfrenten
De huidige wet kent drie nog slechts 3 verschillende soorten verzekerde lijfrentevormen die afgesloten kunnen worden ter compensatie van een pensioentekort. Het gaat hierbij om:
Tot 2006 kende de wet nog een vierde lijfrentevorm die mocht worden afgesloten ter compensatie van een pensioentekort: de overbruggingslijfrente. De Wet Banksparen kent géén bancaire tegenhanger van de overbruggingslijfrente. Personen die hun bestaande lijfrenteaanspraken willen aanwenden voor een overbruggingslijfrente kunnen deze lijfrente alleen bij een verzekeraar afsluiten.
De bancaire lijfrenten vormen de tegenhangers van de verzekerde lijfrenten. Nu de huidige wet drie verzekerde lijfrentevormen kent, zijn dezelfde drie bancaire lijfrenten geïntroduceerd. Hieronder volgt voor iedere vorm de uitwerking indien gekozen wordt voor een bancaire lijfrente.
De bancaire ‘levenslange’ oudedagslijfrente
Een bancaire ‘levenslange’ oudedagslijfrente moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
De voorwaarden van de bancaire ‘levenslange’ oudedagslijfrente komen grotendeels overeen met de voorwaarden van een verzekerde levenslange lijfrente. Het grootste verschil met de verzekerde lijfrente is dat de verzekerde levenslange lijfrente uitsluitend eindigt bij overlijden, terwijl de bancaire lijfrente een looptijd heeft van minimaal 20 jaar, gerekend vanaf het kalenderjaar dat de rekeninghouder 65 jaar wordt.
Doordat de bancaire ‘levenslange’ oudedagslijfrente uitgaat van een minimale uitkeringstermijn, kan het gunstiger zijn voor een 65-jarige of oudere man en/of vrouw om zijn of haar levenslange lijfrente af te sluiten bij een verzekeraar. Dit komt omdat de verzekeraar bij het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen uitgaat van een gemiddelde levensverwachting. Aangezien de levensverwachting daalt met het stijgen van de jaren, heeft dit een gunstig gevolg op de hoogte van de uitkeringen. Een ‘levenslange’ bancaire lijfrente moet echter ongeacht of deze op 65-jarige leeftijd of op 70-jarige leeftijd ingaat een minimale looptijd hebben van 20 jaar. De hoogte van de termijnen zullen niet verschillen, uitgaande dat het beschikbare kapitaal op 65 jaar dan wel 70 jaar hetzelfde is. Daar staat tegenover dat bij onverhoopt overlijden van de rekeninghouder bij een bancaire lijfrente nooit kapitaalverlies optreedt. Voordeel van de verzekerde lijfrente is weer dat het langlevenrisico is afgedekt. De verzekeraar keert bij een levenslange lijfrente ook daadwerkelijk levenslang uit, ongeacht hoe oud iemand wordt.
In tegenstelling tot een verzekerde lijfrente is het niet mogelijk de uitkeringen uit een bancaire oudedagslijfrente bij het overlijden te verlagen (naar bijvoorbeeld 70%). Er vindt dus altijd een 100% overgang plaats.
De bancaire tijdelijke oudedagslijfrente
Voor een verzekerde tijdelijke lijfrente geldt dat de termijnen moeten toekomen aan de verzekeringnemer, een looptijd moeten hebben van ten minste vijf jaar en dat de termijnen niet eerder mogen ingaan dan in het jaar waarin de verzekerde 65 wordt. De termijnen mogen uiterlijk ingaan in het kalenderjaar dat de verzekeringnemer de 70-jarige leeftijd bereikt. Het gezamenlijke bedrag van de uitkeringen mogen niet meer dan ongeveer € 20.000 per jaar bedragen. Aan de bancaire tijdelijke lijfrente worden de volgende voorwaarden gesteld:
Net als bij de bancaire ‘levenslange’ oudedagslijfrente is het niet mogelijk bij het overlijden van de rekeninghouder termijnen van de tijdelijke oudedagslijfrente te verlagen. Er vindt ook hier dus altijd een 100% overgang plaats.
De bancaire nabestaandenlijfrente
Voor de bancaire nabestaandenlijfrente waarbij de rekeninghouder komt te overlijden in de opbouwfase geldt dat moet worden gekeken wie gerechtigd is om van het ‘vrijkomende’ kapitaal een nabestaandenlijfrente aan te kopen. Er kan een driedeling worden gemaakt, in:
Nabestaandenlijfrente ten behoeve van bloed- of aanverwant ouder dan 30 jaar
Als de termijnen uit de nabestaandenlijfrente toekomen aan een bloed- of aanverwant (de partner valt hier niet onder) in rechte lijn of in de tweede of derde graag van de zijlijn en die ouder is dan dertig jaar, dan gelden de volgende voorwaarden:
Voor de verzekerde nabestaandenlijfrente geldt in het geval de lijfrentetermijnen toekomen aan een bloed – of aanverwant die ouder is dan 30 jaar dat de termijnen levenslang moeten worden uitgekeerd. De bancaire nabestaandenlijfrente wijkt op dit punt dus in belangrijke mate af van de verzekerde nabestaandenlijfrente.
Nabestaandenlijfrente ten behoeve van bloed- of aanverwant jonger dan 30 jaar
Als de termijnen uit de nabestaandenlijfrente toekomen aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de (gewezen) partner, in rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn en die jonger is dan dertig jaar, dan gelden de volgende voorwaarden:
Het opvallendste verschil hier is dat de verzekerde nabestaandenlijfrente altijd mag eindigen vóór het bereiken van de 30-jarige leeftijd. De bancaire nabestaandenlijfrente kan alleen maar voor de 30-jarige leeftijd eindigen als de nabestaandenlijfrente een looptijd heeft van ten minste vijf jaar. De bancaire nabestaandenlijfrente wijkt op dit punt dus ook af van de verzekerde nabestaandenlijfrente. Iemand van 18 jaar kan een verzekerde nabestaandenlijfrente aankopen met een looptijd van bijvoorbeeld 2, 3 of 4 jaar.
Nabestaandenlijfrente ten behoeve van een ander dan een bloed- of aanverwant
Als de termijnen toekomen aan een ander dan een bloed- of aanverwant dan moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
Voor de verzekerde lijfrente geldt, dat de minimale looptijd van een nabestaandenlijfrente ten behoeve van een ander dan een bloed- of aanverwant moet voldoen aan het 1%-sterftekansvereiste. Aangezien de bancaire lijfrente levensonafhankelijk is, is ervoor gekozen dat voor deze bancaire tegenhanger geldt, dat de periode tussen de eerste en de laatste termijn ten minste vijf jaar moet zijn.
De rekeninghouder overlijdt gedurende de looptijd van een bancaire lijfrente.
In een dergelijk geval gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen simpelweg over op de erfgenamen. Als vervolgens de nieuwe ‘begunstigde’ voor de bancaire nabestaandenlijfrente overlijdt voordat de laatste termijn is uitgekeerd, gaan de uitkeringen weer over op zijn erfgenamen. Dit gaat door totdat de rekening leeg is. Kapitaalverlies bij een bancaire lijfrente komt dan ook nooit voor.
Dit is anders bij een verzekerde lijfrente. Als bij een direct ingaande verzekerde lijfrente de verzekerde(n) komt(en) te overlijden, dan houdt de lijfrente op met uitkeren. Overigens is bij het vaststellen van de hoogte van de termijnen rekening gehouden met deze vooroverlijdenskans. Bij een bancaire lijfrente wordt dus geen kortlevenrisico gelopen. Wel daarentegen een langlevenrisico. Als een levenslange oudedagslijfrente bij een verzekeraar is overeengekomen, keert deze lijfrente ook daadwerkelijk levenslang uit, ongeacht hoe oud de verzekerde wordt. Is daarentegen een bancaire lijfrente afgesloten dan houden de uitkeringen na verloop van (in de regel) 20 jaar op.
De volgende lijfrenten zijn niet aan te kopen in de bancaire vorm en dienen dus verplicht te worden afgesloten bij een verzekeraar :
Oud regime lijfrente kapitaal
Ook oud regime lijfrenten kunnen worden omgezet in een bancaire lijfrente. Voorwaarde is dat zowel voor als na de omzetting de lijfrente voldoet aan de voorwaarden van bancaire lijfrenten. Dit betekent dat het oude fiscale regime verloren gaat als de consument het kapitaal overhevelt naar een bank. Dit heeft het nadelige gevolg dat de flexibele voorwaarden die gelden voor oud regime lijfrenten verloren gaan, zoals:
Alleen als de consument bij de verzekeraar een lijfrente aankoopt blijven de flexibele voorwaarden van het oud regime van toepassing.
Hoofdkantoor Den Haag
Noordeinde 35
2514 GC DEN HAAG
Vestiging Venray
Langstraat 125
5801 AC Venray
tel : 085 303 09 53
info@clarusadvies.nl